De laatste jaren bestaat er onduidelijkheid over de inhoud van de zogenaamde anti-oppoteis die voor ANBI’s geldt. Recent verloor een stichting met terugwerkende kracht haar ANBI-status vanwege het onder andere niet voldoen aan deze eis. In het verleden is dat ook al eens gebeurd met een ANBI die niet duidelijk kon maken waarom een reserve van (slechts!) ongeveer € 40.000 werd aangehouden. Dergelijke voorbeelden roepen de vraag op hoeveel reserves aangehouden kunnen worden door ANBI’s.
Sinds 2010 is in de wetgeving de zogenaamde anti-oppoteis opgenomen (ook wel ‘bestedingscriterium’ genoemd): “Een ANBI mag niet meer vermogen aanhouden dan redelijkerwijs nodig is voor de continuïteit van de voorziene werkzaamheden ten behoeve van de doelstelling van de instelling.”
In een recente uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd geoordeeld dat een instelling niet voldeed aan de anti-oppoteis op basis van wat daarover en meer specifiek over ‘voorziene werkzaamheden’ in de wetsgeschiedenis is gezegd. Instellingen moeten vermogensvorming motiveren aan de hand van voorgenomen activiteiten en de vermogensvorming moet dienen voor een doel dat op afzienbare tijd aanleiding geeft tot werkzaamheden. Vele jaren een fors vermogen oppotten zonder concreet doel wordt tegengegaan.
Er is geen vaste norm om te bepalen of aan de anti-oppoteis voldaan is. Ook is er geen wettelijke termijn waarbinnen de ANBI ontvangen donaties moet besteden. De achtergrond van de eis is te waarborgen dat een ANBI ontvangen donaties besteedt overeenkomstig haar algemeen nuttige doelstelling en niet onnodig oppot. Per ANBI kan de invulling van deze eis verschillen.
In de praktijk blijkt de Belastingdienst zowel bij toetsing van nieuwe ANBI-aanvragen als bij bestaande ANBI’s steeds strenger te kijken naar de (verwachte) bestedingen.
In de wetgeving en toelichtingen daarop zijn enkele voorbeelden genoemd van vermogen dat aangehouden mag worden:
In de wetgeving staat de verplichting: “De algemeen nut beogende instelling vermeldt in haar financiële administratie het doel waarvoor het vermogen wordt aangehouden, alsmede een motivering voor de omvang van dat vermogen”. Voor de hand ligt vermelding in het verplichte actuele beleidsplan en/of in de financiële stukken van de ANBI. Die stukken moeten ook op de website van de ANBI gepubliceerd zijn.
In een brief van 28 maart 2019 aan de Tweede Kamer is al aangekondigd dat meer duidelijkheid verschaft zal worden over de invulling van de anti-oppoteis. Daarover zou overlegd worden met belangenorganisaties voordat een besluit gepubliceerd zou worden. Kennelijk is het niet eenvoudig om duidelijke normen vast te stellen. Dat is ook wel begrijpelijk gezien de vele ANBI’s met uiteenlopende activiteiten en vermogens. Het lijkt vrijwel onmogelijk om een voor alle ANBI’s bruikbare, duidelijke en concrete richtlijn te geven. Het wachten is dus nog steeds op het aangekondigde Besluit. Te verwachten valt dat vervolgens niet iedereen blij zal zijn met de inhoud van dat Besluit.